De post-individualistische kerk (40)
Dit bericht is 761 keer gelezen!
Het uitsterven van collectieven
We hoeven niet veel moeite te doen om te constateren dat de groepen van de eerste helft van de 20e eeuw hun nut tegenwoordig nauwelijks meer kunnen bewijzen. PvdA, CDA (CHU, KVP en ARP), diverse kerkgenootschappen en kerkelijke verenigingen en allerlei vakbonden. Ik zal me bij mijn eigen leest houden: Kerkelijke instituten. Je kunt het zelf vergelijken met je eigen sociale of politieke organisaties. Kerkelijke organisaties zijn in de 20e eeuw verstard geraakt tot sociaal dwingende structuren of geheel of gedeeltelijk opgelost in het maatschappelijk verkeer. Waar organisaties nog strak overeind staan zul je een sterke sociale binding aan het dorp, de vrienden of de familie aantreffen. Waar die bindende factoren een kleinere of geen rol spelen in het dagelijks leven zullen de instituten sterk verkleind zijn en in karakter meanderend. Met dat laatste bedoel ik dat de mensen in die kerkelijke instituten een sterke neiging hebben om nu eens aan dit instituut deel te nemen en dan weer een tijd aan dat instituut. De intrinsieke waarde van het geloofsinstituut (het geloof zoals het in het specifieke instituut wordt beleden en beleefd) is nagenoeg verdwenen door het individualisme. Persoonlijk vind ik het lastige van dit verhaal dat veel mensen die wisselen van instituut nog vaak collectivistische argumenten gebruiken. Daar is de leer, de muziek, de organisatie, de groep, het bijbellezen of wat dan ook beter dan hier. Buurmans gras ….. Zo ontstaat een zich repeterende klontering van groepen individuen in steeds wisselende samenstellingen. Maar dan leg je wel de aanleiding en verantwoordelijkheid bij het collectief terwijl je een individualistische keuze maakt. Het instituut zelf heeft geen gezag meer, hoewel je het wel voor een tijdje toekent. Institutioneel zie je dan ook óf verstarring óf vervaging óf wisselende klontering.
Maar wat betekent dat voor individualisten die door naastenliefde ontdekt hebben dat er geen gedefinieerde gemeenschap meer kan zijn, maar die toch niet alleen maar in wisselende twee-relaties kunnen of willen leven? Zin moet toch ook te zien zijn verder dan de huidige daad van naastenliefde. Een pad waarop we met deze zoekvraag kunnen wandelen is het pad van de wat complexere relaties. Ik kan bijvoorbeeld uit liefde voor mijn naaste een derde inschakelen omdat ik zelf de mogelijkheid niet heb om het nodige te doen. Een voorbeeld: Stel mijn buurvrouw moet morgen ergens naartoe worden gebracht maar ik heb geen auto. Ik ken wel iemand met een auto en weet die in te schakelen. Een driehoeksrelatie in plaats van een twee-relatie. Uit deze over en weer vragen en antwoorden kan een eenmalige actie voortkomen, maar kan ook een wat blijvender relatie groeien. Een gemeenschap zogezegd. Die gemeenschap is niet anders gedefinieerd dan door de naastenliefde en de beschikbare en in te zetten mogelijkheden. Dit kun je uiteraard tot in een groot netwerk vermenigvuldigen. Maar zodra een dergelijk netwerk eigenschappen begint te vertonen van een collectief met de daarbij behorende gewoonten en regels haakt de individualist innerlijk al af.
Er zijn er die zeggen dat er dus helemaal geen collectieven moeten zijn, omdat collectieven welhaast per definitie verstarring als één van hun karaktereigenschappen hebben. Het is niet voor niets dat elke keuze die met meerderheid van stemmen in een zingevend collectief wordt gemaakt leden kost. Een kerk of een politieke partij hoeft maar een keuze te maken of het kost leden. Zo kunnen individualisten van collectief naar collectief meanderen tot ze alleen achterblijven. En dan? Dan is er nog de naastenliefde als zin. Maar hoe bouwt dat een gemeenschap? Niet op de ons bekende manier van vóór de Tweede Wereldoorlog dus. Tenminste niet als je met het bouwen van een gemeenschap ook definitie van en binding aan regels bedoelt. Een beter begaanbare weg lijkt mij die van de onderbouwing van de naastenliefde.
(wordt vervolgd)
Geef een reactie