Een bodemloze (?) kloof
Dit bericht is 5388 keer gelezen!
“En bovendien is er tussen ons en u een grote kloof aangebracht, zodat zij die van hier naar u zouden willen gaan, dat niet kunnen en ook zij niet die vandaar naar ons zouden willen gaan.” (Lukas 16:26)
De woorden worden door Jezus in de mond gelegd van Abraham, die aan het feestmaal van de HEER spreekt met een (voormalig rijke) man in de hel. Het verbaasde mij altijd al, dat mensen van het feestmaal zouden willen opstaan om naar de hel te gaan en de mensen daar helpen. Maar, zo redeneerde ik, het is eigen aan de kinderen van het licht om de mensen in een / de hel te willen helpen. Ook al kost hen dat het feestmaal. Dus moest God er voor zorgen, dat Zijn kinderen niet uit de hemel weg zouden lopen om de hellegangers te gaan bijstaan. Neem het niet te letterlijk, alsjeblieft, want in zo’n God geloof ik niet meer sinds ik die God ben tegengekomen in diverse hellen. Hij gaat dus zelf ook op pad om te helpen en te redden.
Toch moest ik aan deze woorden denken tijdens een gesprek van afgevaardigden van de synode en een aantal Almeerse gelovigen over de relatie tussen iemands seksuele identiteit en het deelnemen in de gemeente van Christus. Ik kan uiteraard uit dat gesprek niets vertellen, want dan zou ik de vertrouwelijkheid grof schenden. Hou het dus maar bij de mededeling, dat dat gesprek is geweest. Waarom moest ik tijdens dat gesprek aan die kloof denken? Omdat het op meerdere momenten leek alsof gesproken woorden de ander niet bereikten maar ergens tussen spreker en luisteraar in een bodemloze kloof vielen. Van de ene kant van de kloof werd er iets gezegd, maar aan de andere kant leek het gezegde niet aan te komen. En vice versa. Begrijp me niet verkeerd! Het gesprek was open, emotioneel bij tijd en wijle, soms gedurfd, maar zeker niet zo dat we aan het einde elkaar moesten vergeven voor woorden of daden die niet bij Christus horen. En toch …. De woorden vielen in een resonantieloze stilte.
En dan kijk je naar de overkant en je denkt: Wat mis ik nu? En: Waarom lukt het mij niet?
Een resonantieloze stilte bij een kloof waar niemand aan de overkant wil zijn.
En dan denk ik weer aan de woorden van de Heiland. Natuurlijk is het een gelijkenis. Je mag het niet lezen als een adequate beschrijving van het leven na de dood. De gedachte dat je aan een feestmaal zittend het roosteren van de medemens aan de overkant kunt ruiken en zijn krijsen kunt horen! Of andersom de gedachte, dat je tijd- en einde-loos geroosterd zou worden met uitzicht op een feestmaal in het huis van God! Gruwel om God te betichten van het creëren van zo’n werkelijkheid! En ik ga ook niet zeggen wie er nu aan de hemelkant en wie aan de hellekant van de kloof staat. Ik sta nu een tijdje te mijmeren aan mijn kant en vraag mijzelf af of ik aan de andere kant zou willen zijn? Mijn overmoedige antwoord luidt: Ja, om hen te helpen. Maar tegelijkertijd besef ik, dat zij dat ook zullen zeggen en dat wij dus allebei maar aan onze eigen kant blijven staan. En zolang we aan onze eigen kant blijven staan vallen onze woorden in een resonantieloze stilte.
Misschien is het wel genade, dat Jezus Abraham de boven geciteerde woorden in de mond legt.
Geef een reactie